Begin jaren ‘20. De jonge, getalenteerde Han van Meegeren schildert net als zijn grote idolen Rembrandt en Johannes Vermeer: met een welhaast fotografische precisie.
De getrouwde Han begint een stormachtige, verboden verhouding met Jólanka, de echtgenote van de alom gerespecteerde kunstcriticus Abraham Bredius. Jólanka valt voor Han's aanbidding en zijn vurige passie voor de kunst én voor haar. Bredius neemt echter op een nietsontziende manier wraak. Hij brandt Han’s grote solotentoonstelling totaal af en zet Han neer als prutser, sneltekenaar en kopiist.